Cogito ergo sum. Deze uitspraak heb je vast weleens gehoord, en je weet waarschijnlijk ook wat hij betekent: Ik denk dus ik besta. Het woord cogito kun je herkennen als een werkwoord behorende tot de mk-stam. Van ergo wist je misschien ook al dat het “dus” betekent. Blijft sum over. Letterlijk betekent sum “ik ben” en is de eerste persoon van het werkwoord zijn. In het Nederlands is het een onregelmatig werkwoord en in het Latijn is het dat ook.
Het hele werkwoord, (te) zijn is esse.
Ik ben sum
Jij bent es
Hij/zij/het is est
Wij zijn sumus
Jullie zijn estis
Zij zijn sunt
zijn esse
Het hele werkwoord, (te) zijn is esse.
Ik ben sum
Jij bent es
Hij/zij/het is est
Wij zijn sumus
Jullie zijn estis
Zij zijn sunt
zijn esse
Het bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een (zelfstandig) naamwoord: het grote huis, het mooie meisje, hij is verstandig, het paard is snel, het snelle paard.
Bij die laatste 2 voorbeelden wordt “snel” enigszins verbogen, en dat gebeurt in het Latijn ook.
De verbuigingen vinden op drie manieren plaats:
Geslacht
Getal
Naamval
Dit betekent dat het bijvoeglijk naamwoord zich op die drie manieren aanpast aan het woord waar het bij hoort. Laten we het woord bonus, wat goed betekent, nemen.
de goede meester, de goede meesters - bonus dominus nom. ev. boni domini nom. mv.
de goede vrouw, de goede vrouwen - bona femina nom. ev. bonae feminae nom. mv.
voor de goede vrouw - bonae feminae dat. ev.
Bij het mannelijke woord dominus wordt bonus ook mannelijk.
Bij het vrouwelijke woord femina wordt bonus vrouwelijk, bona dus.
Bonus is enkelvoud en boni is meervoud. De letters -us en -i zag je ook bij de uitgangen van dominus. Het laatste voorbeeld bonae feminae, geeft weer dat bonus zich ook aan de naamval aanpast.
Het woord bonus heeft dus meerdere verbuigingen en bijvoeglijke naamwoorden die in de nominativus eindigen op -us worden vervoegd zoals bonus. De vervoegingen van dominus, femina en templum, zijn duidelijk te herkennen. Voluit uitgeschreven:
Bij die laatste 2 voorbeelden wordt “snel” enigszins verbogen, en dat gebeurt in het Latijn ook.
De verbuigingen vinden op drie manieren plaats:
Geslacht
Getal
Naamval
Dit betekent dat het bijvoeglijk naamwoord zich op die drie manieren aanpast aan het woord waar het bij hoort. Laten we het woord bonus, wat goed betekent, nemen.
de goede meester, de goede meesters - bonus dominus nom. ev. boni domini nom. mv.
de goede vrouw, de goede vrouwen - bona femina nom. ev. bonae feminae nom. mv.
voor de goede vrouw - bonae feminae dat. ev.
Bij het mannelijke woord dominus wordt bonus ook mannelijk.
Bij het vrouwelijke woord femina wordt bonus vrouwelijk, bona dus.
Bonus is enkelvoud en boni is meervoud. De letters -us en -i zag je ook bij de uitgangen van dominus. Het laatste voorbeeld bonae feminae, geeft weer dat bonus zich ook aan de naamval aanpast.
Het woord bonus heeft dus meerdere verbuigingen en bijvoeglijke naamwoorden die in de nominativus eindigen op -us worden vervoegd zoals bonus. De vervoegingen van dominus, femina en templum, zijn duidelijk te herkennen. Voluit uitgeschreven:
enkelvoud |
mannelijk |
vrouwelijk |
onzijdig |
nom. |
bonus |
bona |
bonum |
gen. |
boni |
bonae |
boni |
dat. |
bono |
bonae |
bono |
acc. |
bonum |
bonam |
bonum |
abl. |
bono |
bona |
bono |
meervoud |
- |
- |
- |
nom. |
boni |
bonae |
bona |
gen. |
bonorum |
bonarum |
bonorum |
dat. |
bonis |
bonis |
bonis |
acc. |
bonos |
bonas |
bona |
abl. |
bonis |
bonis |
bonis |
Oefening 6
Kies de juiste vorm van bonus en magnus (groot) en benoem het getal en de naamval. Soms zijn er meerder mogelijkheden.
1. Pul……………femina 2x
2. Bon…………domiorum
3. Bon………….puellis 2x
4. Bon……………amicum
5. Bon………….amicam
6. Mag………….templi
7. Mag………….pilas
8. Mag………….templa 2x
9. Mag…………..cubiculo2x
10. Pul………….templorum
Het bijvoeglijk naamwoord kan direct voor het woord staan waar het iets over zegt, maar het kan ook deel uitmaken van een naamwoordelijk gezegde.
Femina bona est.– De vrouw is goed.
Templum magnus est. — De tempel is groot.
Sunt magna templa. — Er zijn grote tempels.
Wanneer de persoonsvorm aan het begin van de zin staat, kun je deze vaak beginnen met "er"
Kies de juiste vorm van bonus en magnus (groot) en benoem het getal en de naamval. Soms zijn er meerder mogelijkheden.
1. Pul……………femina 2x
2. Bon…………domiorum
3. Bon………….puellis 2x
4. Bon……………amicum
5. Bon………….amicam
6. Mag………….templi
7. Mag………….pilas
8. Mag………….templa 2x
9. Mag…………..cubiculo2x
10. Pul………….templorum
Het bijvoeglijk naamwoord kan direct voor het woord staan waar het iets over zegt, maar het kan ook deel uitmaken van een naamwoordelijk gezegde.
Femina bona est.– De vrouw is goed.
Templum magnus est. — De tempel is groot.
Sunt magna templa. — Er zijn grote tempels.
Wanneer de persoonsvorm aan het begin van de zin staat, kun je deze vaak beginnen met "er"
Zelfstandige naamwoorden eindigend op een medeklinker of -i
Deze worden ook wel de derde groep genoemd, naast de vrouwelijke woorden eindigend op -a, de mannelijke op -us en de onzijdige op -um.
In de derde groep komen woorden voor in alle geslachten. Welk geslacht een woord heeft wordt bepaald door zijn betekenis bijv. pater (vader). Onzijdige woorden zijn te herkennen aan de nominativus/accusativus meervoudsvormen, deze eindigen zoals we eerder zagen op -a.
In deze groep kan een woord dus de uitgang -us hebben, maar toch onzijdig zijn: tempus (tijd) is de nominativus enkelvoud maar tempora in de nominativus meervoud.
Woorden die eindigen op -os, of -or, er, -l zijn bijna altijd mannelijk en woorden die eindigen op -x, -s en -o zijn bijna altijd vrouwelijk.
Bovenstaande geslachtsregels zijn algemeen en hebben de nodige uitzonderingen die we hier buiten beschouwing laten. Waar nodig, zal in de oefeningen het geslacht worden gegeven.
Als voorbeelden worden hier rex (koning), senator (senator), tempus (tijd) en turris (toren) gegeven.
In de derde groep komen woorden voor in alle geslachten. Welk geslacht een woord heeft wordt bepaald door zijn betekenis bijv. pater (vader). Onzijdige woorden zijn te herkennen aan de nominativus/accusativus meervoudsvormen, deze eindigen zoals we eerder zagen op -a.
In deze groep kan een woord dus de uitgang -us hebben, maar toch onzijdig zijn: tempus (tijd) is de nominativus enkelvoud maar tempora in de nominativus meervoud.
Woorden die eindigen op -os, of -or, er, -l zijn bijna altijd mannelijk en woorden die eindigen op -x, -s en -o zijn bijna altijd vrouwelijk.
Bovenstaande geslachtsregels zijn algemeen en hebben de nodige uitzonderingen die we hier buiten beschouwing laten. Waar nodig, zal in de oefeningen het geslacht worden gegeven.
Als voorbeelden worden hier rex (koning), senator (senator), tempus (tijd) en turris (toren) gegeven.
enkelvoud |
koning |
senator |
tijd |
toren |
nom. |
rex |
senator |
tempus |
turris |
gen. |
regis |
senatoris |
temporis |
turris |
dat. |
regi |
senatori |
tempori |
turri |
acc. |
regem |
senatorem |
tempus |
turrim |
abl. |
rege |
senatore |
tempore |
turri |
meervoud |
- |
- |
- |
- |
nom. |
reges |
senatores |
tempora |
turres |
gen. |
regum |
senatorum |
temporum |
turrium |
dat. |
regibus |
senatoribus |
temporibus |
turribus |
acc. |
reges |
senatores |
tempora |
turres |
abl. |
regibus |
senatoribus |
temporibus |
turribus |
Het valt je waarschijnlijk meteen op dat de -x in een -g verandert. Dit gebeurt bij alle woorden die op -x eindigen, soms wordt het zoals hier een -g, andere keren wordt het een -c zoals bij lux (licht) in de nominativus maar lucis in de genitivus enkelvoud.
Bovenstaande ziet er misschien vanwege klankwetten en stamvormen enigszins ingewikkeld uit, maar bij de mannelijke en vrouwelijke woorden zijn vooral de volgende uitgangen belangrijk om te onthouden: -is, -i, -em, -e, en voor met meervoud: -es, -um, -ibus, -es, -ibus.
De onzijdige woorden wijken hiervan af door -us en -a.
Bij turris is de afwijking -im en de ablativus ev. op -i.
In woordenboeken worden altijd twee vormen van een woord gegeven, namelijk de nominativus enkelvoud en de genitivus enkelvoud. Dit is om te kunnen zien bij welke groep het woord hoort en hoe het verbogen wordt. Zo zien we bij hortus – in de genitivus horti – dat het tweede groep mannelijk is terwijl tempus, temporis derde groep onzijdig is. Een ander voorbeeld is sidus (ster) wat sideris in de genitivus enkelvoud is, waardoor we de vervoeging weten namelijk: -eris, -eri, -us, -ere, -era, -erum, -eribus, -era, -eribus.
Oefenin 7
Vul de resterende vervoegingen aan.
Bovenstaande ziet er misschien vanwege klankwetten en stamvormen enigszins ingewikkeld uit, maar bij de mannelijke en vrouwelijke woorden zijn vooral de volgende uitgangen belangrijk om te onthouden: -is, -i, -em, -e, en voor met meervoud: -es, -um, -ibus, -es, -ibus.
De onzijdige woorden wijken hiervan af door -us en -a.
Bij turris is de afwijking -im en de ablativus ev. op -i.
In woordenboeken worden altijd twee vormen van een woord gegeven, namelijk de nominativus enkelvoud en de genitivus enkelvoud. Dit is om te kunnen zien bij welke groep het woord hoort en hoe het verbogen wordt. Zo zien we bij hortus – in de genitivus horti – dat het tweede groep mannelijk is terwijl tempus, temporis derde groep onzijdig is. Een ander voorbeeld is sidus (ster) wat sideris in de genitivus enkelvoud is, waardoor we de vervoeging weten namelijk: -eris, -eri, -us, -ere, -era, -erum, -eribus, -era, -eribus.
Oefenin 7
Vul de resterende vervoegingen aan.
enkelvoud |
licht |
handelaar |
lichaam |
dorst |
nom. |
lux |
mercator |
corpus |
sitis |
gen. |
lucis |
mercatoris |
corporis |
sitis |
dat |
..... |
.... |
.... |
.... |
acc |
.... |
.... |
.... |
.... |
abl. |
.... |
.... |
.... |
.... |
meervoud |
- |
- |
- |
- |
nom. |
.... |
.... |
.... |
.... |
gen. |
.... |
.... |
.... |
.... |
dat. |
.... |
.... |
.... |
.... |
acc. |
.... |
.... |
.... |
.... |
abl. |
.... |
.... |
.... |
.... |
Nieuwe bijvoeglijke naamwoorden worden vanaf nu met de mannelijke, vrouwelijke en onzijdige uitgang weergegeven. Het woord nauta (zeeman) is een Grieks leenwoord en een uitzondering die eindigt op een -a maar mannelijk is. Mons, -tis (berg) eindigt op -s, maar is mannelijk.
Oefening 8
1. Lux siderorum radiat. sidus, -eris ster, radio, -are stralen
2. Senator longas litteras regi scribit. senator, -oris senator, longus, -a, -um lang
3. Tempus carum est. carus, -a, -um dierbaar, kostbaar
4. Sol magnus sidus est. sol, -lis zon
5. Pater et filus in sole ambulant. pater, -tris vader, filius, -i
6. Nauta altas turres videt. nauta, -ae zeeman, altus, -a, -um hoog.
7. Mens sana. mens, -tis geest, sanus, -a, -um gezond
8. In corpore sano. corpus, -oris (onz.) lichaam
9. Montem altum ascendit. mons, -tis berg, ascendo, -ere beklimmen
10. Vir bonus nauta est. vir, -i man
Oefening 8
1. Lux siderorum radiat. sidus, -eris ster, radio, -are stralen
2. Senator longas litteras regi scribit. senator, -oris senator, longus, -a, -um lang
3. Tempus carum est. carus, -a, -um dierbaar, kostbaar
4. Sol magnus sidus est. sol, -lis zon
5. Pater et filus in sole ambulant. pater, -tris vader, filius, -i
6. Nauta altas turres videt. nauta, -ae zeeman, altus, -a, -um hoog.
7. Mens sana. mens, -tis geest, sanus, -a, -um gezond
8. In corpore sano. corpus, -oris (onz.) lichaam
9. Montem altum ascendit. mons, -tis berg, ascendo, -ere beklimmen
10. Vir bonus nauta est. vir, -i man
Het werkwoord kunnen = posse
De vormen van posse zijn samengesteld uit pot-/pos plus een vorm van het werkwoord esse: pos-sum, pot-es.
Ik kan possum
Jij kunt potes
Hij/zij kan potest
Wij kunnen possumus
Jullie kunnen potestis
Zij kunnen possunt
Kunnen posse
Oefening 9
1. Parva puella nondum legere potest. parvus, -a, -um klein ,nondum nog niet
2. Aves in horto canere possumus. avis, -is vogel
3. Nunc nondum domum ire possunt. nunc nu
4. Iam paulum liguam latinam legere potes. iam al, paulum een beetje
5. Quaestionem responderepotestis? quaestio,-onis vraag, respondeo,-ere (be)antwoorden
De vormen van posse zijn samengesteld uit pot-/pos plus een vorm van het werkwoord esse: pos-sum, pot-es.
Ik kan possum
Jij kunt potes
Hij/zij kan potest
Wij kunnen possumus
Jullie kunnen potestis
Zij kunnen possunt
Kunnen posse
Oefening 9
1. Parva puella nondum legere potest. parvus, -a, -um klein ,nondum nog niet
2. Aves in horto canere possumus. avis, -is vogel
3. Nunc nondum domum ire possunt. nunc nu
4. Iam paulum liguam latinam legere potes. iam al, paulum een beetje
5. Quaestionem responderepotestis? quaestio,-onis vraag, respondeo,-ere (be)antwoorden
Het persoonlijk voornaamwoord
eerste persoon |
enkelvoud |
meervoud |
tweede persoon ev. |
meervoud |
nom. |
ego (ik) |
nos (wij) |
tu (jij) |
vos (jullie) |
gen. |
mei |
nostrum |
tui |
vestrum |
dat. |
mihi |
nobis |
tibi |
vobis |
acc. |
me |
nos |
te |
vos |
abl. |
me |
nobis |
te |
vobis |
Het persoonlijk voornaamwoord van de eerste en tweede persoon wordt altijd zelfstandig gebruikt.
Het zelfstandig en bijvoeglijk gebruik wordt nader uitgelegd bij de derde persoon.
De nominativus van de eerste en tweede persoon wordt voornamelijk gebruikt om nadruk te leggen.
Een bekend voorbeeld hiervan is “Et tu Brute?”. Letterlijk betekent het “En jij Brutus?” en is een citaat uit een toneelspel van Shakespeare. We weten niet of Caesar deze beroemde woorden heeft gezegd en de Romeinse geschiedschrijver Suetonius meende zelf van niet maar maakte melding van beweringen dat Caesar de Griekse zin “Kay su, technon.” “Ook jij (mijn) kind.” zou hebben gezegd. Het spreken van Grieks was gebruikelijk in het oude Rome tot in de eerste eeuw na Christus.
Het zelfstandig en bijvoeglijk gebruik wordt nader uitgelegd bij de derde persoon.
De nominativus van de eerste en tweede persoon wordt voornamelijk gebruikt om nadruk te leggen.
Een bekend voorbeeld hiervan is “Et tu Brute?”. Letterlijk betekent het “En jij Brutus?” en is een citaat uit een toneelspel van Shakespeare. We weten niet of Caesar deze beroemde woorden heeft gezegd en de Romeinse geschiedschrijver Suetonius meende zelf van niet maar maakte melding van beweringen dat Caesar de Griekse zin “Kay su, technon.” “Ook jij (mijn) kind.” zou hebben gezegd. Het spreken van Grieks was gebruikelijk in het oude Rome tot in de eerste eeuw na Christus.
Het persoonlijk voornaamwoord derde persoon
enkelvoud |
. |
. |
. |
meervoud |
. |
. |
nom. |
is |
ea |
id |
ei |
eae |
ea |
gen. |
eius |
eius |
eius |
eorum |
earum |
eorum |
dat. |
ei |
ei |
ei |
eis |
eis |
eis |
acc. |
eum |
eam |
id |
eos |
eas |
ea |
abl. |
eo |
ea |
eo |
eis |
eis |
eis |
s, ea, id kan vertaald worden als hij, zij, het en de andere vormen van de derde persoon. Het verwijst dan naar iets dat eerder genoemd werd.Kijk daar loopt Marcus. Hij gaat naar de markt.
Ecce ibi Marcus ambulat. Is ad forum adit.
In bovenstaand geval is er sprake van zelfstandig gebruik. Wanneer er een bijvoeglijk gebruik is, staat het voornaamwoord voor het woord waar het bijhoort. In dat geval gedraagt het zich als een aanwijzend voornaamwoord. Het kan dan vertaald worden met deze, die, dit, dat.
Deze tempel is groot.
Id templum magnus est.
Ecce ibi Marcus ambulat. Is ad forum adit.
In bovenstaand geval is er sprake van zelfstandig gebruik. Wanneer er een bijvoeglijk gebruik is, staat het voornaamwoord voor het woord waar het bijhoort. In dat geval gedraagt het zich als een aanwijzend voornaamwoord. Het kan dan vertaald worden met deze, die, dit, dat.
Deze tempel is groot.
Id templum magnus est.
Het betrekkelijk voornaamwoord
enkelvoud |
. |
. |
. |
meervoud |
. |
. |
nom. |
qui |
quae |
quod |
qui |
quae |
quae |
gen. |
cuius |
cuius |
cuius |
quorum |
quarum |
quorum |
dat. |
cui |
cui |
cui |
quibus |
quibus |
quibus |
acc. |
quem |
quam |
quod |
quos |
quas |
quae |
abl. |
quo |
qua |
quod |
quibus |
quibus |
quibus |
Als vertaling kan worden gekozen: die, dat, wat en het wat ouderwets klinkende welke.
Hij die daar koopt, is een handelaar. Is, qui ibi emit, mercator est.
Die vrouwen, aan wie hij geld geeft, zingen. Eae feminae, quibus pecuniam dat, canunt.
Dat meisje dat hij prijst. Ea puella quam laudat.
De laatste voorbeelden maken goed duidelijk dat het relativum zich aanpast aan geslacht en getal maar niet noodzakelijk in naamval. Quam staat in de accusativus omdat het lijdend voorwerp van het prijzen is. Bij de zin daarvoor staat quibus in de dativus omdat het een meewerkend voorwerp betreft.
Oefening 10
Tip: bij veel zinnen moet je hier met een lidwoord beginnen.
1. Marcus aquam dat rosis quae horto crescunt. aqua, -ae water
2. Aqua quae ab monte fluit. fluo, -ere stromen
3. Id quod Puella, verum est, dicit.verus, -a, -um waar
4. Ea turris quam vides, valde veta est. valde zeer, vetus, -a, -um oud
5. Equus quem emit, albus est. albus, -a, -um wit
6. Vir facit quod id dicit.
7. Mercator qui pecuniam habet. habeo, -ere hebben
8. Dominus tres equos habet quorum unus albus est. tres drie, unus, -a, -um één
9. Dominus sidera quae radiant spectat.
10. Ea cena quam apparant bona est.
Het onregelmatig werkwoord “gaan” ire
In de voorbeeldzin zag je “adit”. Dat is een samenstelling van het voorzetsel ad en het werkwoord ire. In het Nederlands wordt dat los geschreven, maar het Latijn heeft meerdere van deze samengestelde werkwoorden zoals redeo wat voorbij kwam in oefening 5
Het woord “gaan” ire, kan natuurlijk ook los voorkomen en heeft een onregelmatige verbuiging. De onregelmatigheid zit hem vooral in het begin van het woord.
Ik ga eo
Jij gaat is
Hij gaat it
Wij gaan imus
Jullie gaan itis
Zij gaan eunt
Gaan ire
Oefening 11
1. Marcus cum amica litus adit. litus, -oris strand
2. Servi qui ad forum eunt, mala emunt. malum, -i appel
3. Vos ad urbem itis, sed domi ego eo. sed maar, urbs, -bis stad, domi thuis
4. Viatores ad veta templa libenter eunt. viator, -oris reiziger, libenter graag
5. Tu ad amicos cras is? cras morgen.
Samenvatting
Het bijvoeglijk naamwoord past zich qua getal, naamval en geslacht aan bij het woord waar het bij hoort. Een bijvoeglijk naamwoord kan op drie manieren voorkomen. De grammaticale termen daarvoor zijn:
attributief; de rode roos
zelfstandig; de groten der aarde
predicatief; de roos is rood
Zelfstandige naamwoorden in de derde groep eindigen op een medeklinker of -i.
Opvallen verschil met woorden uit de eerste groep is de dativus enkelvoud -i.
Woorden die eindigen op -os, -or, er, -l zijn bijna altijd mannelijk.
Woorden die eindigen op -x, -s en -o zijn bijna altijd vrouwelijk.
.